Een amfora of amfoor (Oudgrieks: ἀμφορεύς (amphoreus), een samenvoeging van ἀμφι (aan beide kanten) en φορεύς (drager), verwijzend naar de twee handvatten, Latijn: amphora) is een kruik met twee oren die onderaan in een punt uitloopt. Amforen werden meestal gebruikt om vloeistoffen zoals olie of wijn in te bewaren en te vervoeren, maar ook graan werd in deze kruiken opgeslagen.
Het geheim ligt in de rijping op amforen van gebakken klei, in tegenstelling tot de gebruikelijke vaten van eikenhout. Daardoor krijg je geen toegevoegde smaak van hout in de wijn. Het zuivere fruit blijft bewaard, er is alleen een subtiele zuurstofuitwisseling die de wijn versoepelt, verfijnt en homogener maakt. De vorm van de fles is trouwens gemodelleerd naar een amfoor.
Wat bezielt een wijnmaker om deze oeroude manier van wijnrijping opnieuw toe te passen? Amforen werden immers - eeuwen vòòr onze jaartelling - gebruikt in het antieke Griekenland, zowel voor de gisting, de rijping, het transport als de bewaring. Pas in de eerste eeuw na Christus zouden Romeinse wijnhandelaren houten tonnen introduceren.
Net nu de wijntechnologie spectaculaire vooruitgang heeft gemaakt, grijpen steeds meer wijnbouwers terug naar een eeuwenoud recipiënt om wijn in te vergisten en/of te laten rijpen: amforen van gebakken klei. Die vervangen de traditionele vaten van eikenhout. Tot hiertoe waren amforen vooral bekend van de orange wines (witte wijnen die met de schil worden vergist en daardoor oranje kleuren), maar ze worden net zo goed voor witte en rode wijnen gebruikt.
Wijnmakers die vandaag met amforen werken, willen terug naar de pure smaak van wijn. Houten vaten geven immers een vanilleachtige smaak en bittere tannines af. Amforen doen dat niet, terwijl de wijn toch, zoals in een houten vat, van de uitwisseling van zuurstof geniet, waardoor hij soepeler, homogener en beter geschikt voor bewaring wordt. Men zegt weleens dat wijn uit een houten vat ‘gemaquilleerd’ is, terwijl wijn uit een amfoor zijn natuurlijke schoonheid heeft bewaard.